Duits is geen makkelijke taal. Dit komt onder meer doordat er gebruik wordt gemaakt van naamvallen. Een naamval is in principe niets meer dan een zinsdeel. Toch zit de vork iets anders in de steel dan bij het Nederlands. Het zelfstandig naamwoord in een zin kan in het Duits namelijk in verschillende naamvallen staan. Welke naamval je moet gebruiken hangt af van het zinsdeel waar het om gaat. Je bent er dan nog niet, want iedere naamval heeft weer zijn eigen lidwoorden. Zie je door de bomen het bos niet meer? Lees dan vooral verder. Op deze pagina vertellen wij je namelijk alles wat je moet weten over naamvallen in het Duits.

Functie in de zin

In de Nederlandse taal werd vroeger onderscheid gemaakt tussen naamvallen. We kenden de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief). Alhoewel naamvallen in het Nederlands grotendeels verdwenen zijn, wordt er in het Duits nog wel gebruik van gemaakt.

Als je wilt bepalen welke van de vier naamvallen je moet gebruiken, kijk je naar de functie in de zin. Hieronder geven we tekst en uitleg over de vier naamvallen in het Duits. Je ziet welk lidwoord bij welk geslacht hoort en we geven bij iedere naamval een aantal voorbeelden.

Nominatief: eerste naamval

Iedere Duitse zin heeft een onderwerp. Vandaar dat de eerste naamval het vaakst voorkomt. Het onderwerp van een zin staat altijd in de nominatief, zoals de eerste naamval ook wel genoemd wordt. Je vindt dit zinsdeel door de vraag ‘wie of wat + gezegde?’ te stellen. Om te bepalen welk lidwoord je moet gebruiken, kijk je naar het geslacht van het onderwerp. In de onderstaande tabel zie je wanneer je welke lidwoorden gebruikt in de nominatief.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
derdiedasdie
eineineeinkeine

Voorbeelden

  • Der Mann läuft (mannelijk)
  • Die Frau läuft (vrouwelijk)
  • Das Kind läuft (onzijdig)
  • Die Kinder laufen (meervoud)

Genitief: tweede naamval

Met de tweede naamval wordt aangegeven dat iets aan iemand of iets anders toebehoort. Het gaat dus om een bezitsrelatie. Meestal wordt het woordje ‘van’ gebruikt om het bezit aan te geven, al dan niet in combinatie met ‘de’. De controlevraag die jij jezelf bij de tweede naamval - ook wel genitief genoemd - kunt stellen, is ‘van wie …?’. Net als bij de eerste naamval geldt ook bij de tweede naamval dat het lidwoord afhangt van het geslacht. De volgende tabel maakt dit duidelijk.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
des + (e)sderdes + (e)sder
eines + (e)seinereines + (e)skeiner

In de tabel staat bij zowel mannelijk als onzijdig ‘+ (e)s’ achter het lidwoord. Dit komt doordat er een ‘s’ achter het zelfstandig naamwoord wordt geplakt als het woord mannelijk of onzijdig is. Bij sommige woorden komt er ook een ‘e’ voor de ‘s’ te staan. De volgende voorbeelden maken duidelijk hoe de tweede naamval in de praktijk wordt toegepast. In de eerste en derde zin die je dat er een ‘s’ achter het zelfstandig naamwoord staat.

Voorbeelden

  • Die Hose des Mannes ist blau (mannelijk)
  • Die Schuhe der Frau sind rot (vrouwelijk)
  • Die Gruppe wurde gestern des Restaurants verwiesen (onzijdig)
  • Die Geschäfte der Stadt sind sehr neu (meervoud)

Datief: derde naamval

Het meewerkend voorwerp staat in het Duits in de derde naamval, ook wel datief genoemd. Voor dit zinsdeel kun je bijna altijd ‘aan’ of ‘voor’ zetten of denken. Toch zie je deze woorden nooit staan in Duitse vertalingen. Dit komt doordat ‘aan’ en ‘voor’ in het Duits niet vertaald worden.

Om te bepalen welk lidwoord je in de derde naamval gebruikt, kijk je opnieuw naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord. In de onderstaande tabel zie je in één oogopslag welk lidwoord bij welk geslacht hoort.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
demderdemden + (e)n
einemeinereinemkeinen + (e)n

Voorbeelden

  • Ich gebe dem Mann einen Kuss (mannelijk)
  • Es gehört der Frau (vrouwelijk)
  • Sie geben einem Hund Kekse (onzijdig)
  • Er kommt aus den Niederlanden (meervoud)

Voor sommige Duitse werkwoorden kun je geen ‘aan’ of ‘voor’ plaatsen, maar moet je toch de derde naamval gebruiken. Wil je voorkomen dat je hiermee de fout ingaat? Leer ze dan uit je hoofd. De werkwoorden waar het om gaat hebben we hieronder op een rijtje gezet.

  • danken
  • folgen
  • gehören
  • gratulieren
  • trauen
  • helfen
  • begegnen
  • gelingen
  • glauben
  • gefallen

Accusatief: lijdend voorwerp

De vierde naamval lijkt veel op de eerste naamval, maar er zijn wel degelijk verschillen. Zo wordt de vierde naamval (accusatief) gebruikt voor het lijdend voorwerp en de eerste naamval voor het onderwerp. Dit valt je snel genoeg op als je naar de voorzetsels kijkt die in beide naamvallen gebruikt worden. Net als bij de voorgaande drie naamvallen geldt ook bij de vierde naamval dat het voorzetsel samenhangt met het geslacht. In de onderstaande tabel zie je welk voorzetsel je bij welk geslacht gebruikt.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
dendiedasdie
eineneineeinkeine

Voorbeelden

  • Er sucht den Besitzer (mannelijk)
  • Der Mann liebt die Frau (vrouwelijk)
  • Die Frau kauft das Buch (onzijdig)
  • Der Junge sucht seine Eltern (meervoud)

Schema van Duitse naamvallen

Heb je Duits gehad op school? Dan ben je in aanraking gekomen met de naamvallen. In de loop der jaren is de kennis hierover misschien wat weggezakt. Hierdoor lukt het je mogelijk niet goed om zelf een Duitse tekst te vertalen. Je kunt in dat geval een vertaalbureau inschakelen, maar je kunt ook proberen de kennis weer naar boven te halen. Om jou hier een handje bij te helpen, hebben we een handig schema van Duitse naamvallen opgesteld.

Der-groep

Om het overzichtelijk te houden, hebben we het schema van Duitse naamvallen opgesplitst in twee delen. Te beginnen met de der-groep. De lidwoorden die in het onderstaande schema staan zijn stuk voor stuk bepaalde lidwoorden. Dit zijn lidwoorden die naar een specifiek iets of iemand verwijzen. Als er een bepaald lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staat, kun je het bovendien aanwijzen.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
1e naamvalderdiedasdie
2e naamvaldes + (e)sderdesder
3e naamvaldemderdemden
4e naamvaldendiedasdie

Ein-groep

Het tweede deel van het schema bestaat uit de ein-groep. In tegenstelling tot de lidwoorden bij de der-groep zijn de lidwoorden in deze groep juist onbepaald. Hieronder zie je welk lidwoord je bij welke naamval gebruikt voor de verschillende geslachten.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
1e naamvaleineineeinkeine
2e naamvaleines + (e)seinereines + (e)skeiner
3e naamvaleinemeinereinemkeinen + (e)n
4e naamvaleineneineeinkeine

Naamvallen in zinsverband

Waar zelfstandig naamwoorden in het Nederlands vaak hetzelfde lidwoord krijgen, is dit in het Duits niet het geval. Het lidwoord dat je in de Duitse taal gebruikt voor een zelfstandig naamwoord, hangt namelijk af van de functie van het zinsdeel. Om dit verschil duidelijk te maken, zetten we hier een viertal zinnen op een rijtje. In iedere zin staat hetzelfde woord, maar iedere keer in een andere naamval. Hierdoor wordt er telkens een ander lidwoord gebruikt.

  • Der Hund sieht mich komisch an.
  • Das Fell des Hundes ist weich.
  • Ich zeige dem Hund den Keks.
  • Mark kauft sich eine Brille.

Het ontleden van een Duitse zin

Door het gebruik van naamvallen is het ontleden van een Duitse zin vaak lastiger dan het ontleden van een Nederlandse zin. Gelukkig is er een handig stappenplan om het ontleden van een Duitse zin makkelijker te maken. Hieronder hebben we het stappenplan - inclusief voorbeeld - voor je uitgewerkt. Hopelijk helpt dit je om te begrijpen hoe je een Duitse zin ontleedt.

  1. Schrijf het skelet van de zin op
    Mein_ Mutter arbeitet in ein__ Supermarkt.

  2. Bevat de zin een voorzetsel?
    Ja, ‘in’ is een voorzetsel. Doordat dit een keuzevoorzetsel is, kan het hier om de derde of vierde naamval gaan. Om te bepalen welke van de twee naamvallen je gebruikt, kijk je welke van de volgende vragen je kunt stellen: ‘waar?’, ‘wanneer?’ of ‘waarheen?’. ‘Waar?’ is in dit geval de enige vraag die gesteld kan worden, waardoor je de derde naamval gebruikt. Doordat ‘Supermarkt’ onzijdig is, kijk je in de ein-groep onder de derde naamval bij onzijdig. Hier staat ‘einem’. Vandaar dat het ‘einem Supermarkt’ wordt.

  3. Bepaal welk lidwoord bij het onderwerp hoort
    Je vindt het onderwerp door de vraag ‘wie/wat + gezegde?’ te beantwoorden. In dit geval levert dit de vraag ‘wie/wat arbeitet?’ op. Het antwoord hierop is ‘Mutter’. Doordat het onderwerp altijd in de eerste naamval staat en ‘Mutter’ een vrouwelijk woord is, kijk je in de ein-groep onder de eerste naamval bij vrouwelijk. Hierdoor ontdek je dat het ‘meine Mutter’ moet zijn.

  4. Vul het skelet uit stap 1 in
    Dit levert de volgende zin op: ‘Meine Mutter arbeitet in einem Supermarkt.’

Voorzetsels met een vaste naamval

Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Dit zinsdeel geeft een relatie aan met een ander deel van de zin, zoals de plek of tijd. In de tweede, derde en vierde naamval kom je voorzetsels met een vaste naamval tegen. Hieronder staan we hier kort bij stil en sommen we de voorzetsels met een vaste naamval op.

Voorzetsels met de tweede naamval

Als je één van de volgende voorzetsels voor een zelfstandig naamwoord ziet staan, gebruik je standaard de tweede naamval.

  • anhand
  • auβerhalb
  • einschlieβlich
  • innerhalb
  • statt
  • während
  • wegen
  • trotz

Voorzetsels met de derde naamval

Staat één van de volgende voorzetsels voor een zelfstandig naamwoord? Dan gebruik je de derde naamval.

  • aus
  • bei
  • mit
  • nach
  • seit
  • von
  • zu
  • entgegen
  • gegenüber
  • auβer

Voorzetsels met de vierde naamval

Tot slot zijn er ook nog voorzetsels die standaard de vierde naamval krijgen. Het gaat om de onderstaande voorzetsels:

  • bis
  • durch
  • für
  • gegen
  • ohne
  • um
  • entlang

Voorzetsels met de derde of vierde naamval

Sommige voorzetsels kunnen de ene keer de derde en de andere keer de vierde naamval krijgen. Dit noemen we ook wel keuzevoorzetsels. Hieronder staan ze op een rijtje:

  • an
  • auf
  • hinter
  • in
  • neben
  • über
  • unter
  • vor
  • zwischen

Om te bepalen of het zelfstandig naamwoord dat achter het voorzetsel staat de derde of vierde naamval krijgt, kijk je of er beweging in de zin zit. Wanneer dit het geval is gebruik je de vierde naamval. Zo niet, dan gebruik je de derde naamval.

Bijvoeglijk naamwoord en Duitse naamvallen

Een zelfstandig naamwoord hoeft in het Duits niet altijd direct voorafgegaan te worden door een lidwoord. Er kan namelijk een bijvoeglijk naamwoord tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord staan. Deze woordsoort zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Voor bijvoeglijke naamwoorden geldt dat ze altijd in dezelfde vorm staan als het zinsdeel waartoe het zelfstandig naamwoord behoort.

Der-groep

Als het bijvoeglijk naamwoord betrekking heeft op iets wat je aan kunt wijzen, hoort hier een bepaald lidwoord bij. In het Duits zijn ‘der, ‘die’ en ‘das’ bepaalde lidwoorden. Deze lidwoorden maken deel uit van de der-groep. In de tabel hieronder zie je welke uitgang een bijvoeglijk naamwoord krijgt in iedere naamval en bij elk geslacht.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
1e naamvalder schöne Manndie schöne Fraudas schöne Kinddie schönen Kinder
2e naamvaldes schönen Mannesder schönen Fraudes schönen Kindesder schönen Kinder
3e naamvaldem schönen Mannder schönen Fraudem schönen Kindden schönen Kindern
4e naamvalden schönen Manndie schöne Fraudas schöne Kinddie schönen Kinder

Ein-groep

Naast bepaalde lidwoorden kent de Duitse taal ook onbepaalde lidwoorden. Als er sprake is van een onbepaald lidwoord wordt er niet een specifiek iets bedoeld. Je kunt het bovendien niet aanwijzen, iets wat bij een bepaald lidwoord wel kan. ‘Ein’ is een onbepaald lidwoord in het Duits. Als dit lidwoord voor een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord staat, gebruik je hem als volgt.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
1e naamvalein schöner Manneine schöne Frauein schönes Kindkeine schönen Kinder
2e naamvaleines schönen Manneseiner schönen Fraueines schönen Kindeskeiner schönen Kinder
3e naamvaleinem schönen Manneiner schönen Fraueinem schönen Kindkeinen schöner Kindern
4e naamvaleinen schönen Manneine schöne Frauein schönes Kindkeine schönen Kinder

Zonder lidwoord

Wie denkt dat er in het Duits altijd een lidwoord voor een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord staat, heeft het mis. Er kan namelijk ook sprake zijn van een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord zonder lidwoord. Dit heeft gevolgen voor de schrijfwijze van het bijvoeglijk naamwoord. In de onderstaand tabel laten we je zien wat de juiste schrijfwijze is van een bijvoeglijk naamwoord zonder lidwoord.

mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoud
1e naamvalschöner Mannschöne Frauschönes Kindviele schönen Kinder
2e naamvalschönes Mannesschöner Frauschönes Kindesviele schöner Kinder
3e naamvalschönem Mannschöner Frauschönem Kindviele schöne Kindern
4e naamvalschönen Mannschöne Frauschönes Kindviele schöne Kinder

Hulp nodig met het vertalen van Duitse naamvallen?

Wil je een Nederlandse tekst naar het Duits vertalen? Dan moet je kennis hebben van de Duitse naamvallen om een foutloze vertaling te kunnen maken. Wanneer deze kennis ontbreekt, is het niet verstandig om zelf aan de slag te gaan. Je kunt de vertaling in dat geval beter overlaten aan een vertaalbureau. Doordat wij samenwerken met ervaren en hoogopgeleide vertalers die Duits als moedertaal hebben, verzekeren wij je dat onze native speakers jouw teksten foutloos naar het Duits vertalen. Op deze manier ben je verzekerd van een kwalitatieve Duitse vertaling.

Veelgestelde vragen over de Duitse naamvallen

De Duitse naamvallen geven de functie van een zinsdeel aan. Ze kunnen bijvoorbeeld het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp van een zin uitdrukken.

In de Duitse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief).

De eerste naamval gebruik je voor het onderwerp, de tweede naamval om een bezitsrelatie aan te duiden, de derde naamval voor het meewerkend voorwerp en de vierde naamval voor het lijdend voorwerp.

Je kunt de vraag ‘aan wie/voor wie + onderwerp + gezegde’ stellen om de derde naamval te vinden. Daarnaast wordt de derde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber en auβer.

Je kunt de vraag ‘wie of wat + gezegde + onderwerp’ stellen om de vierde naamval te vinden. Daarnaast wordt de vierde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels bis, durch, für, gegen, ohne, um en entlang.

© Copyright 2024 - Vertaalbureau Perfect B.V.